Column Lucas Westerbeek: ‘Meester, we mogen nergens in met mijn rolkoffer’
:format(jpeg):background_color(fff)/https%3A%2F%2Fwww.jmouders.nl%2Fwp-content%2Fuploads%2F2025%2F09%2Flocas-westerbeek.jpg)
Lucas Westerbeek stond jarenlang voor de klas als docent Nederlands op twee scholen in de ‘betere buurten’ van een grote stad. Een wereld van verschil met zijn huidige werk als mentor en stagebegeleider op een praktijkschool voor jongeren tussen de 16 en 18 jaar. Ook richtte hij stichting De Frisse Blik op, waarmee hij film- en mediawijsheidsprojecten door Nederland bracht. Toch zijn het vooral de verhalen van zijn leerlingen op de praktijkschool die hem de afgelopen jaren bezighouden.
Westerbeek: “Ik geef ze les, begeleid ze op hun stage, maar eigenlijk manoeuvreer ik samen met hen door de moeilijkheden van opgroeien in een stadsdeel vol armoede, huiselijke problemen en verleidingen van de straat. Misschien is er soms wel meer sprake van overleven.” Westerbeek neemt ons met zijn columns mee in een wereld die vaak verborgen blijft: ontroerend, rauw en soms hartverscheurend. Deze week gaat het over Amy en haar rolkoffer.
Pretpark
“Met een paar collega’s zit ik op een terrasje. Middenin een pretpark. Vanonder de overkapping, zien we de regen onafgebroken uit de lucht komen. De leerlingen trekken zich er niets van aan. Met natte kleding blijven ze rondlopen. Af en toe schuilen ze om een patatje te eten of hun berichten te checken.
Met zo’n vijftig leerlingen zijn we vanochtend uit de stad vertrokken. Iedereen was op tijd aanwezig. Zelfs Amy. Ze is vaak niet op school. En meestal te laat. Maar vanochtend was ze perfect op tijd. Met drie vriendinnen liep ze naar de bus. En met een enorme rolkoffer. “Wat heb je allemaal bij je?” vroeg ik verbaasd. “Droge kleding meester,” antwoordde ze, “en snacks.” Er verscheen een lach op haar gezicht. “Goed geregeld,” zei ik met een glimlach. “Heb je een huisje geboekt?” vroeg een collega, toen ze de koffer zag. “Blijf je overnachten?” Amy antwoordde niet, maar tilde soepel haar rolkoffer de bus in.
Spraakoproepen
De hele ochtend heb ik haar niet meer gezien, maar ’s middags op het terras zie ik dat ik twee spraakoproepen heb gemist. En een berichtje.
“Meester, kunt u me ff zo snel mogelijk terug bellen?”
Ik bel haar terug, een half uur later.
“Meester, waar bent u?”
Ik kijk om me heen. “Geen idee. Bij zo’n apparaat dat heel snel de lucht in schiet en dan weer terug valt. Ik weet niet hoe het heet. Wacht, ik stuur je wel even m’n locatie”.
“Oké, we komen eraan”.
“Is er iets ergs?”
“Nee hoor, ik wil even iets overleggen.” Ze klinkt serieus.
Prikkels
Ik denk aan de tijd dat ik zelf voor het eerst in een pretpark was. Op de lagere school. Ik ging in alle attracties met m’n vrienden, maar genoot er toch niet echt van. Ik denk dat ik me enigszins verloren voelde. Ik werd meegenomen in een groep, met herrie, prikkels en was mezelf eigenlijk een beetje kwijt. Heel vermoeiend. Met m’n eigen kinderen heb ik nooit een pretpark bezocht. Ze vroegen er nooit om, en ik vermeed het onderwerp altijd zeer zorgvuldig. En laatst hoorde ik mijn oudste zoon triomfantelijk tegen z’n vrienden zeggen: “Ik ben dus nog nooit in een pretpark geweest. En ik wil het graag zo houden!”
Koffer
Daar komt ze aanlopen. Het miezert nog een beetje. Ze kijkt bedrukt. In haar kielzog de drie vriendinnen. “Meester, ik wil even overleggen. We mogen nergens in met de koffer”.
Ik kijk haar aan en vervolgens naar de rolkoffer naast haar. “En kan je hem niet gewoon bij de kassa laten staan?”
“Nee, want alles zit erin meester”.
“En een kluisje?”
“Dat is te duur, en daar past hij denk ik ook niet in”.
En als jullie nou afwisselend in een attractie gaan? En twee passen er op alle spullen? En dan wisselen jullie daarna weer?”
“Maar ik voel me schuldig, omdat ik die koffer heb meegenomen”.
“Maar daarvoor zijn jullie toch vriendinnen?” Ik kijk de vriendinnen aan. “Vinden jullie het erg?”
“Nee hoor, antwoordt er een. Ik heb een rugzak bij me, dat is ook erg onhandig”. Ze doet haar rugtas af en legt hem naast de koffer. “Ik loop even naar de wc,” zegt ze. De andere twee lopen met haar mee. “Anders blijf ik wel bij de spullen,” zegt Amy. “Het is toch ook mijn schuld”. Ze schuift een stoel naast de koffer en gaat zitten.
Naar de groep
Amy komt wel vaker op vrijdag met een koffer op school, zodat ze meteen door kan reizen naar haar zus, 25 kilometer met de bus. En maandag komt ze weer terug met de koffer. Voor de school zet de pleegmoeder van haar zus haar uit de auto. En dan, maandagmiddag na schooltijd zie ik haar het schoolplein weer afwandelen, rolkoffer achter zich aan. Op weg naar huis. “Naar de groep”, noemt ze het zelf. Ze woont in een groep met begeleiding.
“Ze vinden het echt niet erg Amy, daarvoor zijn het je vriendinnen. Jullie zijn toch samen?” De drie vriendinnen komen er weer aan. De ene pakt haar rugzak en zegt: “Kom, we gaan weer”. Daar gaan ze weer. Het is intussen gestopt met regenen. De drie voorop, Amy erachteraan met de rolkoffer. Ik kijk ze na. Ze had, denk ik, misschien gehoopt dat ik de koffer zou nemen. Ik voel me schuldig. Amy heeft al genoeg zorgen.”
* Om privacy-redenen is er een schuilnaam gebruikt. De echte naam is bekend bij de redactie.