Moeder Anke: ‘de drank en de drugs hebben mijn zoon zijn jeugd ontnomen.’
Veel pubers experimenteren met drugs en alcohol. Hoe kun je daar als ouders het best mee omgaan? En wat als je kind toch verslaafd raakt? Wat betekent dat voor je kind en de rest van het gezin? Het relaas van een moeder.
Ze wil graag haar verhaal vertellen. Over hoe haar zoon haar in een paar jaar tijd ontglipte en ontspoorde. En over haar pogingen daar een uitweg in te vinden. Ze hoopt dat andere ouders er iets van leren. Dat ze zich realiseren welke gevaren er schuilen in op het oog zulk onschuldig pubervermaak als ‘een paar biertjes drinken’ en ‘een keertje blowen’. Alleen wil ze niet dat haar echte naam wordt gebruikt. Niet omdat ze zich schaamt voor wat haar zoon en haar gezin is overkomen, maar om haar twee andere kinderen uit de wind te houden. Ze zijn 13 en 15 en willen niet meer voortdurend worden geconfronteerd met het verhaal van hun oudere broer. Terecht, vindt ze. ‘Onze oudste zoon heeft al te lang een stempel op ons gezin gedrukt. De twee jongste kinderen hebben nu recht op rust.’
Het begin
Thuis, in het Friese dorp Beetsterzwaag, doet Anke haar verhaal. Een op het oog vrolijke vrouw, maar in werkelijkheid een moeder die aan het einde van haar latijn is en al bijna een half jaar ziek thuis zit. En dat allemaal vanwege haar zeventienjarige zoon Peter. ‘Peter was, tot hij naar de middelbare school ging, een heel gewone, lieve jongen. En wij waren een heel gewoon, zeg maar gerust doorsnee gezin. Mijn man is jurist, ik werkte achttien uur in de week en probeerde zoveel mogelijk thuis te zijn als de kinderen uit school kwamen. Ik liep mee naar school, ook al was die maar een straat verder, en er kwamen altijd veel vriendjes spelen, kleien en knutselen…
Toen Peter naar het voortgezet onderwijs ging, viel die veiligheid voor hem weg. Het was de grote boze buitenwereld. Een grote vmbo-school, ver weg van ons dorp. Hij had ook naar de havo gekund, maar wij dachten dat dit beter voor hem was. Hij hield niet van leren en wilde later iets met zijn handen gaan doen. Achteraf gezien ligt daar de kiem voor wat er later gebeurde. Hij werd niet uitgedaagd. En wat nog veel erger was: hij belandde in een rotklas waarin een grote groep raddraaiers de dienst uitmaakte. Voor Peter was het zaak daarbij te horen. Dat heeft hij ons later pas verteld. Hij was bang, vond het eng op school en om zich een houding te geven ging hij meedoen. Eerst roken, al snel ook blowen. De dealers stonden iedere pauze op de hoek van de straat.’
De eerste signalen
‘Wij hadden dat hele eerste jaar niets in de gaten. Peter vertelde er niks over en volgens school was hij een jongetje dat zich behoorlijk aanpaste. Het ging allemaal best goed. Pas toen Peter in de tweede klas zat, kregen we signalen dat er wat aan de hand was. Ineens werden we gebeld dat hij spijbelde. We maakten afspraken, met school en met Peter. Maar school belde ons soms pas twee weken later met de mededeling dat Peter een hele week niet was geweest. En van Peter konden we al helemaal niet op aan. Hij beloofde steevast beterschap, maar het werd alleen maar erger.
Het jaar daarna kwamen we erachter dat hij niet alleen spijbelde, maar ook blowde en dronk. We schrokken ons wild. Zelf drinken we maar heel af en toe een wijntje – ik geloof dat ik in m’n hele leven misschien één keer aangeschoten ben geweest – en van drugs wisten we al helemaal niets. Ik zag Peter steeds vaker rondhangen op straat, probeerde van alles om hem binnen te krijgen. Ik nodigde zijn vrienden bij ons thuis uit, maar dat wilden ze natuurlijk niet. Dus toen de vader van een van zijn vrienden een hokje voor de jongens bouwde, achter op zijn erf, vonden we dat eigenlijk wel een goed idee. Dan waren ze tenminste van straat. Vanaf dat moment ging het van kwaad tot erger. Er werd ongelooflijk veel gedronken en geblowd en er was helemaal geen toezicht. Als ik kwam kijken, trof ik altijd dronken jongeren aan. Alleen Peter leek er nooit zo erg aan toe. Die liep gewoon naast me mee naar huis. Zei dat hij vijf biertjes op had en dat geloofde ik. Anders zou hij toch ook wel zo dronken zijn als de rest? In werkelijkheid dronk hij op zulke avonden vijftien, twintig biertjes. Achteraf gezien heb ik me daardoor op het verkeerde been laten zetten. Ik zag nooit iets aan hem. Bovendien gebeurde het allemaal net in de tijd dat hij ook begon te puberen. Ik wist niet wat ik nou moest wijten aan de puberteit en wat aan de drank of de wiet.’
Het omslagmoment
Toen hij 16 was, is het geëscaleerd. Tot die tijd plukte ik hem nog gewoon eigenhandig van straat. Ik was nog de sterkere. Stoeide ook vaak met hem om hem te laten merken dat ik hem nog de baas was. Maar op een nacht was hij zo van de wereld door de drugs en drank dat hij heel agressief werd en mij bij de keel pakte. Dat was een omslagmoment. Nog niet eens voor mij, maar juist voor hem. Hij wist vanaf dat moment dat hij sterker was dan ik en dat hij dus alles zelf kon bepalen. Dat tekent het laatste jaar dat hij thuis was: hij deed precies wat hij zelf wilde. Hij kwam alleen thuis als hem dat uitkwam, alles draaide altijd om hem. In die tijd was ik bijna permanent naar hem op zoek. Niet een nacht, maar minstens vijf nachten in de week. En toen pas realiseerde ik me: we zijn onze zoon kwijt.’
Leugens
‘Voor ons gezin was het een ramp. Het begon al met het opstaan. Jagen, zeuren. Uiteindelijk ging hij dan wel de deur uit, maar niet maar school. Dus al die stress was ook nog eens voor niets. Soms leek hij van goede wil en ging hij echt op weg naar school, maar dan kreeg hij weer een telefoontje van z’n vrienden en keerde hij z’n scooter weer om…
Hij speelde ook nooit meer met z’n broertje en zusje, liet zich niets aan hen gelegen liggen. De momenten dat Peter thuis was, werden ook steeds schaarser. Alleen met het avondeten kwam hij thuis, en dan zat hij na een hap alweer te wippen op zijn stoel. “Ik wil weg, ik wil naar buiten, ik wil dit, ik wil dat…” En als je er een laat gaan, dan wil de rest ook van tafel. Al die leuke momenten die je hebt als gezin glipten ons door de vingers. Alles draaide om hem. Onze twee jongste kinderen werden helemaal naar de achtergrond geschoven. Als onze dochter thuiskwam, plantte ze haar tas neer en vertrok meteen naar boven. De jongste was vooral boos. “Peter weer. En ik dan? Ik moet naar voetballen toe!!!” Maar dat kon niet, want wij moesten Peter zoeken.
Ik kan me nog herinneren dat ik Peter een keer zocht op Koninginnedag. Toen ik ’m vond, had hij wit poeder aan z’n neus. Dat was poedersuiker van de oliebollen, zei hij. Hij hield het bij hoog en bij laag vol. Hij loog zo overtuigend dat mijn man hem zelfs ging geloven. Terwijl ik het van z’n neus had gehaald en opgelikt en iets heel anders had geproefd. Dat was van alles nog wel het ergste. De trieste constatering dat we ons kind niet meer konden vertrouwen.’
Stelen
‘Toen ging het snel. Op een dag zag ik op een bankafschrift dat er ’s nachts geld was gepind van mijn rekening. We zijn alles nagegaan en ontdekten toen dat hij al langere tijd geld stal. Niet alleen van mij, maar ook van zijn broertje en zusje. En dat hij fietsen stal . Dat hij op die manier aan geld kwam om voor vijfhonderd euro per week drugs en drank te kunnen kopen. Pillen, paddo’s, coke, wiet en sterke drank. Hoe erg het ook allemaal was, ik kon toch altijd wel voor ogen houden dat het niet de echte Peter was die al die dingen deed. Maar mijn man niet. Die raakte het zicht op de echte Peter in die tijd helemaal kwijt. Hij zag niet meer de lieve jongen die hij eigenlijk is, hij zag alleen nog die agressieveling die ons gezin op z’n kop zette. En dat leidde tot nog meer ruzie, onbegrip, ellende…
Ik had eerder al eens aangeklopt bij een jeugdpsychiater, maar vanaf dat moment ben ik als een bezetene gaan bellen, zoeken, op internet surfen. Ik wilde hulp, zag dat we er zelf niet uitkwamen en dat het met Peter van kwaad tot erger ging. Vrijwel nergens kregen we gehoor. Uiteindelijk heeft alleen een medewerkster van Jeugdzorg ons écht geholpen. Zij was het die door de juiste vragen te stellen van Peter zelf te horen kreeg wat en hoeveel hij gebruikte. En zij was het die ons onomwonden vertelde dat hij verslaafd was.’
De opname
In Nederland zijn er verschillende afkickklinieken voor verslaafde jongeren. En hoe verschrikkelijk ook, ik wist dat Peter daar naartoe moest. Het enige probleem was dat kinderen dat zelf moeten willen. En Peter wilde niet. Om hem daar toch te krijgen, had ik begin dit jaar twee opties. We konden naar de Raad voor de Kinderbescherming stappen. Dan zouden we moeten vragen om een voogd die vervolgens Peter wél naar een kliniek zou kunnen sturen. Of we zouden Peter bij de politie moeten aangeven voor diefstal en geweld. Dan zou er een zaak van worden gemaakt en dan zou hij als straf naar het Bauhuus kunnen worden gestuurd. Twee vreselijke opties. Ik wilde hem niet in het beklaagdenbankje zien zitten en naar hem moeten wijzen. En ik wilde niet mijn ouderschap kwijtraken aan een voogd. Want ik had nog steeds het idee dat ik zelf het best kan bepalen wat goed is voor mijn kind.
Uiteindelijk heeft Peter zich vrijwillig laten opnemen. Na heel veel praten. Een week na onze zomervakantie is hij er naartoe gegaan en hij zit er nu nog steeds. Op de dag dat hij vertrok, heb ik me ziek gemeld en ik ben ook nog steeds niet aan het werk. Voor het eerst in jaren was het rustig in huis en ik kon niet meer. Het was helemaal op. Jaren heb ik geploeterd en gevochten. M’n hoofd zat helemaal vol. En ineens hield alles op.’
‘Op het moment gaat het goed met Peter. Hij is rustiger geworden en hij heeft spijt van de ellende die hij heeft veroorzaakt. Maar beter is hij nog niet. Hij ziet nog steeds niet dat hij een probleem heeft, dat hij verslaafd is. En zolang hij dat niet inziet, blijft de verslaving in zijn systeem zitten. Vorig weekend was hij bij ons en heeft hij stiekem een paar glazen sterke drank gedronken. ’s Nachts, in zijn eentje. Hij zal voorlopig dus nog wel niet thuiskomen.’
‘Terugkijkend heb ik niet het idee dat wij iets verkeerds hebben gedaan. Het is Peter overkomen en het is ons overkomen. Ik pijnig mezelf niet met de gedachte dat ik het anders had moeten aanpakken. Op een gegeven moment is je kind zo groot dat je ’m niet meer bij kop en kont vastpakt en naar huis sleurt. Ouders die dat vanaf de zijlijn roepen, weten niet waarover ze het hebben. Natuurlijk is het een trieste constatering: de drank en de drugs hebben hem zijn jeugd ontnomen. Maar wij doen er alles aan om te zorgen dat hij niet ook toekomst kwijtraakt. Meer kunnen we niet doen.’
Lees ook:
Drugsgebruik bespreken met je puber: zo pak je dat aan