Redactie
Redactie Lichamelijke ontwikkeling 19 jun 2018
Leestijd: 4 minuten

Stap voor stap zelfstandiger 4 – 6 jaar

Hoe verloopt de motorische ontwikkeling eigenlijk? Wat kan je kind op welke leeftijd? En waarom is het zo belangrijk dat ze hun eigen tempo hierin volgen? Een overzicht van de groeifasen tussen 4 en 6 jaar.

Spelen, schrijven, sporten

De periode tussen zijn geboorte en zijn zesde jaar is wat betreft de neurologische ontwikkeling van de motoriek de belangrijkste. Als een kleuter naar school gaat, zit het leeuwendeel van zijn motorische ontwikkeling er dus al bijna op.

Door veel te bewegen, van alles te proberen en overal aan te zitten, traint het kind zijn zintuigen. Elke ervaring trekt een spoor in zijn hersenen. Er worden nieuwe verbindingen gelegd en bestaande verbeterd. De hersenbalk – de verbinding tussen linker- en rechterhersenhelft – ontwikkelt zich bijvoorbeeld. De beide hersenhelften hebben hun specifieke taken. Zo zit het taalcentrum voornamelijk in de linkerhersenhelft en ruimtelijk inzicht in de rechterkant. Maar de een kan niet zonder de ander. Als een kind moet uitleggen hoe hij naar huis fietst, moet hij de woorden kennen om het te vertellen en tegelijkertijd in zijn hoofd een mentaal plaatje van de route zien. Hoe beter de hersenhelften hierbij samenwerken, hoe makkelijker dit gaat.

Gaat het in deze jaren allemaal goed, dan zijn er al veel hobbels genomen. Slaat het kind echter ontwikkelingsfasen over of gaat het te snel, dan kan hij daar later in zijn leven last van hebben.

Het is belangrijk dat kinderen gestimuleerd worden beide kanten van hun lichaam te gebruiken. Klimmen, verven met rechts én links, kleien, blokkentorens bouwen, spelen met zand en water. Er is van alles te verzinnen dat een beroep doet op hun hele lijf. Beweging ondersteunt ook de verstandelijke ontwikkeling. Moeilijke taalbegrippen zoals 'op', 'onder', 'door' en 'over' worden duidelijk: als een kind ergens op klautert heeft het eerder door wat dat betekent, dan wanneer zijn juf vertelt wat 'op' is.

Iedereen heeft een voorkeurskant

Kinderen tussen 3 en 6 jaar zitten in de zogenaamde symmetrische fase, waarbij de verschillende lichaamsdelen steeds beter op elkaar ingespeeld raken. Peuters hebben nog moeite om met twee handen een bal recht voor zich uit te gooien. Kleuters leren dit steeds beter op elkaar af te stemmen. Allebei de handen en armen bewegen naar voren en de bal gaat recht vooruit. Na een koprol komen ze niet meer ergens links van het midden uit en ook kunnen ze met twee voeten tegelijk omhoog springen.

Vrijwel iedereen wordt geboren met een kant die het beste is in de moeilijke bewegingen, de voorkeurskant. Maar dat wil niet zeggen dat de andere kant minder aandacht nodig heeft. Sterker nog, als er een te groot beroep gedaan wordt op één kant, kan de andere, minder goed ontwikkelde kant later gaan werken als een stoorzender.

'Helpende' hand

Kinderen die naar groep 3 gaan hebben over het algemeen één hand die ze gebruiken om te schrijven. De andere hand ligt dan rustig op het tafelblad. Als er in de ontwikkeling iets niet helemaal goed is gegaan, kan de andere hand zich niet als helper opstellen. Hij gaat ook bewegen, waardoor netjes schrijven een stuk lastiger wordt. De helpende hand kan andere dingen dan de voorkeurshand. Denk maar aan het openen van een potje. De ene hand houdt de pot vast, de andere draait de dop eraf, twee heel verschillende activiteiten. Een kind waarbij de motoriek zich goed en evenwichtig heeft ontwikkeld, kan dit moeiteloos. Een kind bij wie die samenwerking tussen de lichaamshelften niet goed verloopt, zal met dit soort simpele dingen veel moeite hebben.

Klaar voor groep 1 en 3

Wat moeten kleuters kunnen als ze naar groep 1 gaan? Om te zien of kinderen zich motorisch goed ontwikkelen, kijken bewegingsdeskundigen onder meer of ze drie seconden op een been kunnen staan, een paar keer kunnen hinkelen, een ballon zes keer kunnen hooghouden en als een kangoeroe drie keer vooruit kunnen springen.

De beheersing van bepaalde vaardigheden is seksebepaald. Meisjes huppelen eerder en jongens leren eerder beter gooien. Bij jongens ontwikkelt de grove motoriek zich sneller dan bij meisjes. Ze rennen harder, zijn handiger met een bal. Meisjes bekwamen zich op jonge leeftijd eerder in de kleinere en subtielere lichaamsbewegingen. Knippen bijvoorbeeld, of veters strikken.

Uiteraard is dit heel zwart-wit. Er zijn genoeg 5-jarige jongens die geweldige bouwwerken van Lego of K'nex in elkaar zetten. Of meisjes die met 4 jaar al de trap op- en afrennen.

Het overslaan van een ontwikkelingsfase kan gevolgen hebben voor de fijne motoriek, het gedrag en het leerproces.

Als een kind zijn aandacht steeds bij de handeling zelf moet houden, kan hij die aandacht niet naar iets anders laten gaan. Maar op school wordt dit wel van hem verwacht. Luisteren naar de juf én tegelijk aantekeningen maken, een rekensom maken én hem gelijk opschrijven, het zijn heel verschillende processen. En heel lastig om te combineren voor kinderen die een hiaat in hun motorische ontwikkeling hebben.

Normaal gesproken kunnen de meeste kinderen tegen de tijd dat ze naar groep 3 gaan probleemloos zelfstandig een lange trap aflopen, een afstand van 5 meter hinken, een potlood op de juiste manier gebruiken, papier in helften en kwarten vouwen, een object van klei maken, letters naschrijven, veters strikken, schenken zonder morsen en effectief starten, draaien en stoppen tijdens spelletjes. Ze zijn klaar voor het echte schoolwerk.

Foutje gezien? Mail ons. Wij zijn je dankbaar.

Iedere zondagochtend het beste van J/M Ouders in je mailbox 👪

Start je zondag goed met de mooiste verhalen van J/M Ouders.